Ik wil naar Nederland

Inloggen
Kies taal:

Welke werkwoordsvorm past in de zin?

Voortgang  (1/10)
  • Ik … nu in een restaurant.

  • Mijn broer is leraar. Hij … op een school.

  • Veel mensen … met een computer.

  • Ik … nu in Nederland.

  • Mijn familie … in Brazilië.

  • Ik heb twee kinderen, zij … ook in Nederland.

  • Ik … uit Rusland.

  • … jij uit Nederland?

  • Uit welk land … u?

  • Alle cursisten zijn in Nederland, maar zij … uit het buitenland.