Ik wil naar Nederland

Войти
Выберите язык:

Welk woord past in de zin?

Прогресс  (1/35)
  • De cursisten krijgen les in de … .

  • De cursisten leren Nederlands tijdens de … .

  • De … duurt zes maanden.

  • De … studeert Nederlands.

  • Mijn … is Ekaterina Teresjkova.

  • Ik heet Ekaterina. Maar mijn … is Katia.

  • Zij heet Ekaterina Teresjkova. Haar … is Ekaterina.

  • Zij heet Ekaterina Teresjkova. Haar … is Teresjkova.

  • In welk … bent u geboren?

  • Welke … spreekt u ?

  • Welke … heeft u?

  • Ik kom uit China. Ik woon nu in … .

  • In Nederland spreken de mensen … .

  • De leraar is een … . Hij is geboren in Nederland.

  • De leraar heeft de … nationaliteit.

  • Ik ben al vier … in Nederland geweest.

  • Ik doe een ... op de computer.

  • Tijdens het examen moet je … geven op de vragen.

  • Ik bekijk een … van het echte examen op de computer.

  • Ik weet het antwoord op de ... .

  • Iedereen is … . We kunnen beginnen met de les!

  • Ik ben vandaag niet op school. Ik ben … .

  • Welke talen spreek je … ?

  • Ik spreek … Spaans.

  • De cursisten drinken … koffie in de pauze.

  • Wij spreken … een beetje Nederlands.

  • Vandaag is … niet op school.

  • … van de cursisten komt uit Japan.

  • … moet in Nederland examen doen.

  • De cursisten begroeten … .

  • Ik heb een … Nationaliteit. Ik ben Nederlander en Marokkaan.

  • Een goed antwoord is een … antwoord.

  • Een fout antwoord is een … antwoord.

  • In Nederland wonen veel mensen uit … landen.

  • In Australië spreken de mensen … taal als in Engeland.